Overigens MCLXXXXXXXV
Het paard is er altijd als ik het weiland passeer, daar waar de Woestendijk de Veeneleiding overbrugt. Hij kan als geen ander onbeweeglijk staan. In het glanzende pak van zijn zwarte vacht. Zelfs de paardenstaart beweegt niet. Zo weinig beweeglijk hij is, zo nieuwsgierig maakt hij studie van die mensenman met zijn gestaar. Hij antwooordt met terugstaren.
Elke keer weer doen we het spelletje wie ander het langst kanaankijken. Het paard lijkt me te doorgronden en wint altijd. Ik denk aan de jaren dat hier meer paarden liepen. Ik zie wéér hoe ik met mijn broer en mijn neef hier kwam vissen. Van het bedrijvenpark nog geen spoor, geen zweem van vermoeden. En bedrijvenparken met saaie dozen bestonden niet.
Het landschap verandert, het zwarte paard en de manke man, wij weten ervan.