De Roskam op Twitter    De Roskam op Facebook   

Overigens CCCXCXIV

Ik ging naar Hengel om de brug te zien. Midden uit de oneindigheid klonk de stem van de dichter van twee overzijden over de Laan van Zuid. De brug, stijl noch vlak, maar iets daartussenin. Een luie helling en aan de einder priemde de Lambertus, bij Stravinsky en de Wezen. In de derde eeuw van zijn bestaan spitste hij zich midden uit die al te aardse oneindigheid hemelwaarts.

O, dacht ik, o dat daar mijn vader ten hemel steeg, met wie ik limonade dronk aan het Twentekanaal toen we daar visten, ook bij een brug, bezijden het Wendelgoor. Het ging niet om het vissen, ook niet om de vissen, van wezensbelang waren de hang en drang naar de volwassenheid die, toen ze zich later in volle hevigheid aandiende, zo hopeloos en tomeloos vuig en schraal bleek. 

Het waren de vormende jaren, van tienerdom tot adolescentie. Mijn eerste fietstocht was bij hem achterop als ik hem opwachtte bij Nölke, daar waar de Landmanstraat op de Nijverdalsestraat uitkwam, bij kapper Wijnen die me knipte en schoenmaker Nijhuis die me schoeide. En dan thuis als mannen saam iets drinken, hij zijn koffie, ik mijn ranja. Zijn hand zou mij bewaren.

Deel dit nieuws!