CCCXLIV
Herinneringen aan een patriot in Genua.
Het was in april van het jaar 1984 dat ik besloot in mijn eentje naar Italië te reizen. Dat land moest ik gezien hebben, vond ik. Zoals ik ook Spanje en Rusland per se wilde zien. Er ging een nachttrein van Maastricht naar Genua. In die stad zou ik twee dagen blijven, in het goedkoopste kamertje van een morsig hostel. Ik kwam in een belendend café aan de praat met een man van wie ik me nog zijn gitzwarte haardos en een onlesbare dorst herinner. Filippo. Hij sprak met gekweld gemoed.
Filippo zei dat hij begraven wilde worden op Corsica. Hij vertelde in zijn steenkolengels dat hij was vernoemd naar al zijn voorvaderen, want die heetten allemaal Filippo, naar de volksheld Filippo Antonio de Paoli. Ik vroeg in mijn steenkolenengels waarom en hoorde het verhaal van de overheersing van Corsica door de republiek Genua en de ballingschap van de grote patriot.
Corsica was meestal Frans, tegenwoordig ook, maar tussendoor Spaans, Romeins en dus Genuees. Mijn tafelgenoot in het café werd op commando nerveus of emotioneel. Hij zei aanhanger te zijn van voorman Enrico Berlinguer van de Partido Comunista Italiano. ‘Ik leef nu in het land van de onderdrukker, laat het dan maar communistisch worden’, noteerde ik op de sigarendoos, waarvan ik de achterkant van de week in een doos parafernalia tegenkwam. Berlinguer zou dat jaar overlijden. Toen ik dat las moest ik even aan Filippo denken, aan dat café en aan de geweldige stad die Genua is, waar je aan het strand Corsica kunt vermoeden. Dat eiland heeft voor mij wat minder prioriteit.