Overigens DCCXXXVII
De combinatie van raamlichtval en vitrage vertekent het blad aan de bomen voor mijn huis. Ik zie er figuren in. Eerst rechthoeken en vierkanten, dan sterren en schotten, daarna dieren en mensen, buren, vrienden, vijanden en zo verder.
Mijn ogen volgen de lijnen van de schepping en herschepping. Er gaat door een luchtverplaatsing, een kleine trilling slechts, van alles bewegen. Er ontstaat verkeer. De doden ontwaken. Er gaan mensen fietsen, ik zie omhelzingen en mijn gedachten dwalen af.
Opeens zie ik mezelf, althans, ik meen me te herkennen in een rimpeling. Dit overkwam me vroeger ook als ik in bed lag, opkeek, de gordijnen zag bewegen, figuren en gestaltes ontwaarde in de sluimer van de vitrage – als de dag van gisteren.