Overigens XC
In het telefoongesprek had de man die mij belde een vraag over iemand van wie hij wilde weten of Arie nog leeft. Ik moest hem teleurstellen, Arie is de wereld ontvallen, eigener beweging. De man 'aan de andere kant van de lijn' (een uitdrukking die in dit tijdsgewricht weinigen nog iets zal zeggen, want welke lijn, immers) reageerde geschokt, maar zei vervolgens, mijn gedachten lezend, met de weemoed van de onafwendbaarheid: 'Ik had al zo'n vermoeden.'
Dat sloeg op de leefwijze van de betreurde, groots en meeslepend, maar dan niet als de dichter Marsman, meer als de denker Aristoteles, die zou hebben gezegd dat een mens het leven het best kan verlaten als een drinkgelag, zonder dorst en niet dronken.
Arie lustte hem wel, wisten we, Arie wist zelf ook dat hij zijn gezondheid en deswege het noodlot tartte. We noemden Arie vaak Ali, vrij naar Ali Reza, de zoon van de laatste sjah van wat toen nog Perziƫ heette, die als Mohammad Reza Pahlavi huwde met Farah Diba, bij wie hij twee kinderen verwekte, onder wie Ali die ons zo aan Arie deed denken. Ali pleegde zelfmoord, in 2001, precies tien jaar na zijn zus Leila, die pillen gebruikte. Arie ook en dronk erbij, met hetzelfde effect. We hadden al zo'n vermoeden, met de weemoed van de voorspelbaarheid.