De Roskam op Twitter    De Roskam op Facebook   

Overigens XLVIII

Het voelt wat ongemakkelijk om tot wenens toe geroerd te raken, maar er is ook niets dat meer verzoening geeft in en met dit tranendal dan druppels ontroering. Na mijn wederkomst uit de bijna-dood krabbelde ik traag en ijlend uit de kuil. De wereld was veranderd, de blik niet; er is waarlijk geen moment geweest dat ik beklag had met mezelf, ik legde mij vlot neer bij de feiten van de nieuwe werkelijkheid. Dat is geen prestatie, maar geluk, wist ik als ik veel mijner collegae aanzag, die de hele dag schreiend door het revalidatiecentrum rolstoelden. Of vloekten. Of wartaal uitsloegen. Of met stomheid geslagen.

Toch ben ik sedertdien sneller dan voorheen geroerd, met het oogvocht en de hartklop die daarbij horen. Ik kreeg op één dag twee bundels, één van de geliefde die me gered heeft  uit de klauwen van de Medische Arrogantie en één van de dierbare vriendbuur. Ik had, terwijl ik er de eerste dagen, dat was nog in de neurosuite van het ziekenhuis, uitzag als een monster met schuim op de bek, de namen laten vallen van de dichters Gerrit Komrij en Johanna van Buren. Ik kreeg van de teerbeminde de bundel 'Boemerang' van Komrij (2012), van de roodvriend een van heur handtekening voorzien antiquarisch exemplaar van Krönnenzommer (nummer 161 van de 250 uit 1948) van Johanna F. van Buren. De bundels zagen het licht bij De Bezige Bij repectievelijk W. Hilarius Wzn's Drukkerij en Uitgeverij.

Dichten over leven en óverleven, opkomst en verval, opbloeien en afsterven, familiaire banden en beschermengelen. Ik zal niet zeggen dat poëzie het leven redt, maar ze houdt wel de moed er in, kort onder de huid, dicht bij de zoutwaterfabriek in de kop, waar in een bloedaderomgeving de lach en de traan wonen.

Deel dit nieuws!